Visualiseren

Literatuur
Visualisatie is het vertalen van een gedachte naar een beeld, een uitdrukkingsvorm. Het begrip visualisatie is een overkoepelend begrip voor een visuele weergave,
synoniem met begrippen als afbeelding, afdruk, figuur, illustratie, infografic,
impressie, tekening, en voorstelling.
De drie hoofdredenen om te visualiseren zijn:
- Mensen prikkelen
- Ideeën te genereren
- Ideeën over te brengen.
Prikkelen
Beelden zijn vaak het startpunt voor een idee. Als je met beelden gaat werken trek je aandacht, ontstaan associaties en worden emoties opgeroepen in een bepaalde sfeer. Denkprocessen worden hierdoor in gang gezeten en die denkprocessen geven aanleiding om in beelden te denken. Aan het begin van een opdracht of creatief proces kan hier goed gebruik van worden gemaakt.

Genereren
Met het lineair denken is het moeilijk om complexe dingen te begrijpen. Door je eigen ideeën te teken of te modelleren kun je meer in dimensies leren denken. De ideeën maak je hierdoor concreet en je wordt gedwongen om keuzes te maken tijdens het visualiseren. Je gaat het belangrijkste inzien en daardoor kun je verbanden trekken. Door die verbanden krijg je weer nieuwe inzichten en die leiden dan weer tot nieuwe ideeën. De linker hersenhelft de analytische helft, en de rechter hersenhelft de creatieve hersenhelft spelen hierbij een belangrijke rol. Het combineren van deze hersenhelften is essentieel voor ideevorming. Daarom wordt je creatief vermogen gestimuleerd als je met je handen werkt.
Bij genereren kun je alleen werken of samen werken. Het voordeel van alleen visualiseren is dat het je concentratie en focus vergroot. Je maakt het beeld persoonlijk en dat spreekt aan bij anderen. Dit omdat mensen graag kijken naar tekeningen van anderen. Af en toe afstand nemen van je werk is een tip, zo kijk je ook naar de “bigger picture”. Als je samenwerkt kun je ideeën sneller naar elkaar overbrengen en maak je gebruik van het associatief vermogen van de groep. Mensen begrijpen elkaar snellen en verbanden worden sneller gelegd. Zeker als de groep divers is in de achtergrond.
Overtuigen
Een idee dat ontstaat moet gecommuniceerd worden naar een grotere groep mensen. Het beeld moet begrijpelijk zijn voor iedereen en het moet ophelderen. Dit betekend dat de mensen het werk begrijpen en een ‘aha’ moment ervaren. Mensen moeten de urgentie zien en voelen, overtuigd worden en begrijpen en onthouden wat ze met het idee moeten doen. Je wilt met je werkstuk ervoor zorgen dat mensen in beweging komen door het daadwerkelijk te zien.
Hoe kun je het beste visualiseren?

Begin met de analyse. Bij de analyse gebruik je de stappen: inventariseren, verbinden, organiseren en visualiseren. Hoe meer ervaringen, hoe sneller en minder lineair je werkt.
Daarna bepaal je de focus van je idee en publiek. Dan Roam heeft een SQVID-model opgezet. In dit model zijn vijf assen uitgezet, en daarmee kun je schakelen tussen iets overbrengen van je linker hersenhelft naar je rechter hersenhelft en andersom.
Verder moet je vragen blijven stellen tijdens het visualiseren. Waar gaat het werkstuk om? Wat is er belangrijker, het concept of de uitwerking? Gaat het om de visie of gaat het om een stappenplan? Moet het werkstuk eenvoud uitstralen of moet het juist complexiteit uitstralen? Is iets te specifiek dan gaat het voorstellingsvermogen en de creatieve kracht achteruit. Mensen zijn over het algemeen meer betrokken bij dingen die suggestief zijn. Uiteindelijk bepaal je de vorm van je visualisatie. Kies een vorm waar je je ideeën in kunt gieten en denk verder na over de vorm (Hickmann, 2013)
Visualiseren valt onder de oriëntatie van een tekenopdracht. Visualiseren kan een introductie zijn van een tekenopdracht. Door kinderen de ogen te laten sluiten kan de leraar met een rustig verhaal de kinderen rondleiden in elke gewenste omgeving en ze de prachtigste dingen laten ‘zien’ (Onna van & Jacobse, 2013).
Onderzoek
Aan de hand van deze theorie hebben we een onderzoek opgesteld op verschillende stagescholen. We hebben twee verschillende onderzoeken uitgevoerd. Bij het eerste onderzoek heeft de leerkracht een verhaal voorgelezen. De leerlingen moesten tekenen wat ze hoorden van de leerkracht. De helft van de kinderen moesten de ogen dicht houden tijdens het voorlezen. De andere leerlingen mochten de ogen op houden en konden dus tijden het voorlezen al beginnen met het tekenen van het verhaal. Het onderstaande verhaal 1 (met veel details) is voorgelezen aan de leerlingen.
Bij het andere onderzoek hebben de groep verdeelt in drie groepen. De eerste groep moest een fantasiedier gaan tekenen zonder dat ze een verhaal te horen kregen. De tweede groep kreeg verhaal 2, dit is het verhaal zonder veel details te horen. De derde groep kreeg verhaal 1, het verhaal met meer details, te horen.
Verhaal 1 (uitgebreid):
Ik heb vannacht een hele gekke droom gehad. Het was donker en ik liep door het oerwoud. Op de achtergrond hoorde ik plotseling een heel gek geluid. Het geluid kwam steeds dichterbij. Het klonk als zware voetstappen, die stampend door het bos liepen. Je hoorde de takken ritselen en de grond voelde je beven. Plotseling zag ik achter mij een grote schaduw. Als eerste zag ik twee grote gele ronde ogen tussen de bladeren verschijnen. Daarna volgde twee puntige oren en een blauwe neus. Het beest kwam steeds dichterbij, waardoor ik zijn mond zag met hoekige tanden. Ik zag klauwen met lange nagels, zolang als mijn eigen hand. Het beest zette steeds grotere stappen en kwam op mij af. Hij verscheen in het manelicht en ik moest stilletjes lachen van de verschijning. Het bleek een heel lief beest te zijn met een stippeltjes vacht en een brede lach.
Verhaal 2 (minder details):
Ik heb vannacht een hele gekke droom gehad. Het was donker en ik liep door het oerwoud. Op de achtergrond hoorde ik plotseling allemaal geluiden. Het geluid kwam steeds dichterbij. Je hoorde de takken ritselen en de grond voelde je beven. Plotseling zag ik achter mij een schaduw. Het leek wel de schaduw van een beest. Ik zag wat bewegen tussen de bladeren van de bosjes. Het beest kwam steeds meer tevoorschijn. Langzaam kwam het beest op mij af. Het beest zette steeds grotere stappen. En toen het beest eenmaal verscheen in het maanlicht…….
Resultaten onderzoek
Hieronder zie je 4 tekeningen gemaakt door leerlingen die de ogen dicht hadden tijdens het vertellen van het verhaal.




Hieronder zie je 4 tekeningen gemaakt door leerlingen die de ogen open hadden tijdens het vertellen van het verhaal.




Hieronder staan twee resultaten van leerlingen die een fantasiedier moesten tekenen.


Hieronder staan twee resultaten van leerlingen die het verhaal met weinig details te horen kregen.


Hieronder zie je de resultaten van de leerlingen die het gedetailleerde verhaal te horen kregen.


Conclusie onderzoek
Het ligt aan je lesdoel welke strategie je gebruikt. Als je wilt dat ze iets precies natekenen moet je veel details vertellen. Wil je creativiteit en fantasie stimuleren, moet je weinig details vertellen, maar ze wel een paar richtlijnen geven.
Met de ogen dicht kunnen ze eerst een beeld vormen in hun hoofd wat ze willen gaan tekenen en kunnen dat vervolgens tekenen. Bij kinderen is het heel lastig om zomaar iets te tekenen zonder richtlijnen. Hun creativiteit wordt niet geprikkeld, waardoor ze geen beeld kunnen vormen in hun hoofd. Je moet je opdracht binnen een bepaald kader plaatsen, zodat de leerlingen in hun hoofd een beeld kunnen vormen.
Bibliografie
Hickmann, F. (2013, juni 11). Effectief visualiseren: ideeën prikkelen, genereren en overbrengen.
Onna van, J., & Jacobse, A. (2013). Oriënteren. In J. Onna van, & A. Jacobse, Laat maar zien (pp. 85-104). Enschede: Noordhoff Uitgevers.
Dionne Lukens
Maak jouw eigen website met JouwWeb